Ik ben geboren als specimen van het vrouwelijke geslacht. Iets waar ik best mee kan leven.
Zo krijg ik bijvoorbeeld de kans allerlei kledingstijlen te verkennen: van eighties chick (inclusief bekjes in mijn haar) tot rockabilly meisje (hoera, fiftiesjurken en getoupeerd haar) of halve goth (zwart, zwart en zwarter). Ik droom trouwens nog steeds van de revival van de victoriaanse hoepeljurk. Ook kan ik naar hartenlust experimenteren met mijn gezicht. Hierdoor wacht ik al decennialang op de dag dat mijn kaalgeplukte wenkbrauwen uit het potloodstreepjes-tijdperk van de jaren ’90, terug wat body hebben. En last but not least: een clitoris hebben, da’s echt fijn. Maar dan is er de babyfabriek. Wij hebben een nogal ingewikkeld systeem in ons lijf zitten: ons endocrien stelsel. Een fullblown chemische fabriek die als eindproduct baby’s wil afleveren. Maar in praktijk zich het grootste deel van haar bestaan moet tevredenstellen met het uitstoten van – tja – bloederige rommel. Spijtig genoeg kun je als vrouw niet aangeven ‘jongens, voor mij hoeft dat niet hoor, laat de machinerie maar uit staan. Lekker ecologisch’. Nee, ook al worden de werknemers niet betaald, de fabriek zal draaien. “Ik verander prompt van Little Miss Sunshine in Little Miss Shining” Ik ben over het algemeen een normaal, aimabel meisje. Ik probeer de katholieke gedachte ‘behandel een ander zoals je zelf wil behandeld worden’ als leidraad doorheen mijn levenswandel te zien. En ik denk dat me dat meestal wel aardig lukt. Tot mijn fabriek weer overuren begint te draaien. De druk bouwt zich op, de stoomfluit weerklinkt en ik … verander prompt van Little Miss Sunshine in Little Miss Shining. Jetzt geht’s los Mijn lief kent ondertussen het ritueel. Mijn trillende onderlip en holle blik verraden dat we ons in de dangerzone bevinden. Vanaf dat moment is het oppassen geblazen, want één verkeerd woord kan een drama van ongeziene omvang veroorzaken. De vraag ‘pasta of patatjes?’ is al genoeg om me in een onbedaarlijke huilbui te doen uitbarsten. En als ik hem vraag of ik niet wat ben bijgekomen, is het heel belangrijk dat hij op dat moment ‘nee, absoluut niet’, antwoordt. Eerlijkheid komt later wel, nu is het een kwestie van overleven. (De laatste keer is hij trouwens in een onbewaakt moment eerlijk geweest, hetgeen ontaarde in een partijtje ‘nu ga ik mezelf uithongeren’. Hierdoor zette ik de volgende ochtend op kantoor bijna mijn tanden in onze junior graphic designer. Nogmaals sorry, Bran.) Hoe vaak hebben mensen me al zien crashen alsof ik mezelf elk moment voor een trein ga werpen? Neerzijgend. Gereduceerd tot een hoopje ellende. Weltschmerz. Alles kapot. Om me dan de volgende dag neuriënd te zien binnenkomen: ‘heyhey, alles goed luitjes?’ Onverlichter zake Ik denk aan de vrouwen die staan te dansen in hun vrouwencirkels. Die hun vrouw-zijn en maandstonden vieren. Die helemaal happy zijn met al die ellende. Hebben zij nu écht geen last van die kluchtige hormonale uitbarstingen? Of drukken ze hun lijdende zusters op elitair verlichte wijze nog eens extra met hun neus op diens falen? Of misschien behoren zij tot de oervrouwen-clan, waarin je doorgaans ook de vrouwen ‘die niet geloven in epidurale’, vindt. Mijn zusters die graag ten volle meemaken hoe ze worden opengereten door het hoofd van hun boreling. Want zo steekt de natuur ineen. Wel, ik behoor niet tot die clan. Ik word graag met rust gelaten en al zeker door mijn eigen lichaam. Als ik ooit voor kinderen zou hebben gekozen, zou ik bij mijn bevalling hoogstwaarschijnlijk de anesthesist proberen om te kopen om me een shotje epidurale bij te pompen. En dat eeuwige maandelijkse gebloed en gestink, daar zie ook écht de schoonheid en het wonder niet van in. Dus: als er nog eens een groepje vrouwen in het maanlicht gaat dansen en vervolgens hun menstruatiebloed onder een bedje van elandenmos begraven, laat iets weten. Volgende keer ga ik graag mee. Dan maak ik van de gelegenheid gebruik om mijn hele santenkraam, eierstokken inclusief, mee in de grond te steken. En vervolgens met veel bravoure een rituele tapdans in te zetten, ter ere van mijn bevrijding.
1 Reactie
Ik word zesendertig jaar. Zes-en-dertig. Als je me tien jaar geleden zou ge-timelapsed hebben aan welke astronomische snelheid het volgende decennium over me heen zou denderen, was ik waarschijnlijk schreeuwend weggelopen. Onwetend heb ik dus, stap voor stap, de chronologie des levens ondergaan. En het mag gezegd: Ik heb een mooi parcours afgelegd.
Ik heb kunnen proeven van de heerlijke verzuchtingen en escapades van het vrijgezellenbestaan om terecht te komen bij een fijne vriend (waar ik in alle schoonheid ook afscheid van heb genomen: we waren goed samen, maar niet sámen). Om dan tenslotte een échte liefdesrelatie aan te gaan met een heerlijk lief én twee fijne, bijna volwassen, plusdochters. Ik heb kunnen genieten van allerlei baantjes, waarin elke dag mijn wereld en kennis een beetje groter werd. Om letterlijk de wereld in te trekken en me te verliezen in exotische extravaganza. Daarna gaan wennen aan een bureaujob als ambtenaar om dan uiteindelijk te eindigen als copywriter. Voor mij persoonlijk zowat living the dream. Maar waar ik hoegenaamd niét over kan meespreken: kinderen. Ik heb jarenlang mijn toekomstige kinderwens voor me uitgeschoven. Wachtend op die rammelende ovaria, gaf ik mezelf alle tijd die ik nodig zou hebben. Want mijn relatie zat niet helemaal goed. Of ik moest eerst wat geld sparen (alsof dat ooit zou gebeuren). Of het was écht effe te druk op werkgebied. Zo ging jaar na jaar voorbij. En verscheen foto na foto online van mijn vroegere klasgenoten, vriendinnen en kennissen met hun nageslacht. Ik betrap mezelf er nog steeds op dat ik het even benauwd krijg als ik zo’n vrijgevochten vriendin zich helemaal zie verliezen in babyshowers en cuteness. Maar ik? Ik voelde ‘m niet. Nog steeds niet. Niks nieuws, zul je denken. Die Ann, die heeft dat al eens verteld. In de Flair. Of op café. Ik geef grif toe dat ik daar nooit ofte nimmer een geheim van heb gemaakt: ik verkies een leven met zo min mogelijk verantwoorlijkheden. Als ik morgen naar Guatemala wil verhuizen, dan moet ik –bij wijze van spreken- overmorgen op het vliegtuig kunnen zitten. Ook heb ik gewoon geen zin om méé te draaien in onze maatschappij. Een maatschappij waarin we eigenlijk al als haringen in een ton zitten, die gestoeld is op verwijten en polarisering en waarin het blijkbaar normaal is om te moeten kamperen voor de school waaraan je je nageslacht wil toevertrouwen. Fijn voor degenen die daar geen graten in zien, maar ik heb daar allemaal geen zin in. En blijf daar dus met plezier mijlenver vandaan. Het enige wat ik soms jammer vind: ik ben een outsider. Echt. Wanneer ik mensen van vroeger tegenkom, dan wordt me dit vaak pijnlijk duidelijk. Kinderen, da’s een dankbaar onderwerp. Er zijn legio vragen te stellen. Hoeveel? Geslacht? Leeftijd? Hobbies? Op dat moment gaat het gesprek nog vlot. Maar dan kaatst de vraag plots terug naar mij. Wanneer ik naar waarheid antwoord dat ik ‘er’ geen heb, dan duikt de sfeer van het gesprek plots pijlsnel de dieperik in. Of, nog erger, dan valt er –na de verbaasde oh?- plots een snijdende stilte. De vragen en anekdotes die bij mijn gesprekspartner al standby stonden, zijn plots niet meer relevant wanneer duidelijk wordt dat ondergetekende wel een erg licht bestaan leidt. Ik weet dan eerlijk gezegd ook niet meteen wat te doen. Een opmerking over het weer is maar een slappe comeback en met vuur beginnen te verdedigen waarom ik geen kinderen wil, tja, da’s ook genoeg om de persoon in kwestie de volgende keer in een grote boog om me heen te sturen. Waarover moet ik vertellen? Over hoe ik elke ochtend rustig een cappuccinootje slurp terwijl ik door instagram scroll om daarna rustig te gaan douchen met een gezellig muziekje op de achtergrond? Over hoe ik me in het weekend uren ongestoord kan verliezen in een goed boek? Of hoe ik met mijn lief spontaan erop uit kan trekken om een lange wandeling te maken en daarna op het gemak een blauwe Chimay te gaan drinken? Wanneer ik vertel over mijn leven, dan voel ik me soms een beetje … gegeneerd. Mensen met kinderen hebben nog méér werk in hun vrije tijd dan op hun werk. Die hebben verantwoordelijkheid, die ploeteren en puzzelen naarstig (ja, da’s het woord!) om alle activiteiten van hun kroost ingepland te krijgen in een haalbare beurtrol voor het taxi spelen. Die hebben totaal andere prioriteiten in het leven. Hetgeen me soms ook wel een verademing lijkt dan het continu met zichzelf geconfronteerd te worden, maar da’s dan weer een ander verhaal. Ik moet dan soms denken aan de fabel van de krekel en de mier. Een belerende vertelling die jonge kinderen in grove lijnen de niet mis te verstane boodschap meegeeft dat er in het leven hard gewerkt en afgezien moet worden, als je het goed wil doen. De mier is slim en goed en de krekel is een egoïstische klootzak die alleen maar aan plezier denkt. Ik voel me de krekel. En verontschuldig me nu al voor alle ongemakkelijke stiltes die nog gaan vallen. Je mag altijd vragen hoe het met mijn hamster gaat. Een luchtvaardig leven
Voor mij was het dus nooit een meisjesdroom geweest, dat stewardessenleven. Je moet weten dat ik een enorm verlegen, wereldvreemd kind was. Dat ook nog een reisziek werd vanaf het ogenblik dat het in een bewegend vehikel stapte. Geen wonder dus dat ik mijn zomers doorbracht aan de playa van camping “De Binnenvaart” in Houthalen. Je kunt dus wel stellen dat deze carrièrewending voor mezelf voelde als een soort van wederopstanding. Een dikke middelvinger naar alle complexen, issues en beperkingen die me er vroeger van weerhielden om nieuwe horizonten te verkennen. A hint of Chris in the morning En zo kwam het moment dat het de normaalste zaak van de wereld werd om op te staan om drie uur ’s nachts. Het avondmaal nog ergens zwevend tussen maagklep en slokdarm. Ik kan je verzekeren dat het geen aanrader was om de avond voordien nog even een spicy Indian curry naar binnen te schoffelen. Burp. Ik reed voor dag en dauw naar de luchthaven, onder begeleiding van de zalvende stem van Chris Van Den Abeele op de radio. Ik hield van de kwinkslagen die hij me na het nieuwsbulletin zachtjes toevertrouwde. Buiten Chris, de oranje straatlantaarns en een sporadische vrachtwagen was het landschap heerlijk desolaat. Nog geen gat-geplak, geen gejaag en geen files. In mijn beginperiode vloog ik voornamelijk binnen Europa. Een beetje nine-to-five, maar dan op onchristelijke uren. Het verloop van zo’n vlucht was doorgaans dit: passagiers laten instappen – opstijgen – eetservice – landing – passagiers laten uitstappen – vliegtuig opruimen – nieuwe passagiers laten instappen – opstijgen – eetservice – landing. Meestel vakantiegangers die hielden van een beetje pampering en een praatje. Eén van de grootste pluspunten van de job (en dat vind ik achteraf nog steeds) was het snelle verloop van je dag. Aftellen tot het einde van de werkdag? Geen tijd voor. Tenzij je een erg lange nachtvlucht deed en iedereen lag te slapen. Maar dan was er ook nog altijd de mogelijkheid om een lekker bakje koffie te zetten en een filosofisch praatje met een collega aan te knopen. Ook in de lucht waren de nachtelijke gesprekken vaak intenser, zelfs al kwam er dan geen alcohol aan te pas. One flight stand Voor niet-ingewijden is het soms een revelatie om te horen dat crew members aan boord van een vliegtuig elkaar vaak nog nooit gezien hebben tot het moment van de briefing voor de vlucht. Het gebeurde zelfs dat je elkaar na de vlucht ook zelden of nooit meer tegenkwam, tenzij op één of ander feestje. Dat kon een goede zaak zijn als het een collega betrof waar het absoluut niet mee klikte (al kwam dat niet zo vaak voor, gewoon het feit dat je beiden daarboven in de lucht op een oncomfortabele crew seat zat, gaf al een soort van gelijkgestemdheid), maar soms was het ook een beetje triest. Want je kon zo’n enorme klik met een collega hebben op vlucht of tijdens een bepaalde stop, dat je dacht een maatje voor het leven te hebben gevonden. Wanneer je dan nooit meer samen werd ingepland, verloor je elkaar onvermijdelijk uit het oog. Of het kon gebeuren dat je elkaar later terug tegenkwam, maar dat de dynamiek in de nieuwe crew de magic liet verdwijnen als sneeuw voor de zon. In dat opzicht was de luchtvaart ook wel een beetje eenzaam: je had enorm veel contacten, maar deze waren vooral vluchtig (pun intended). Omdat de levens op de grond vaak – letterlijk en figuurlijk – te ver uit elkaar lagen. Ik betrap me er nog steeds op dat ik een beetje mijmerend naar ex-collega’s hun posts op social media kijk en me afvraag of ze zich mij nog herinneren. Of dat ik me de bedenking maak dat ik met die persoon een geweldige stop had gehad. Maar waar was dat ook alweer? En met wie? En er was toen iets onvergetelijks gebeurd, maar wat? Wel een knoert van een les in ‘loslaten’ en in het moment leven. En vooral dankbaar zijn voor wat geweest is, ook al ben je intussen veel te veel daarvan vergeten. Daar sta ik dan te blinken. In mijn nog ongekreukte, ietwat stugge, smetteloze uniform. Een herinnering van zeven jaar geleden, aldus de alwetende Facebook. De glimlach op de foto spreekt boekdelen. Nét iets teveel tandvlees, een gemeende lach dus. Helemaal klaar om een nieuw leven – euh – in te vliegen.
Een stukje over mijn leven als cabin crew member dus. Oftewel stewardess, hoewel die benaming in luchtvaartkringen een beetje als not done beschouwd wordt. Ik heb er nooit problemen mee gehad. Ik vind het zelfs een tikje sexy klinken. Maar sexy is tegenwoordig ook redelijk not done. Gelukkig ben ik nooit het type geweest dat zich dingen laat opleggen. Ik ga vliegen Stewardess worden dus. Eén van de beste impulsieve beslissingen die ik ooit genomen heb. Wetende dat ik er niet vies van ben om de grotere beslissingen des levens al eens filosofisch te benaderen tussen pot en pint. Tegen twee uur ’s nachts, aan één of andere groezelige toog. Beslissingen die meestal verbazingwekkend goed uitdraaien. Mijn brein, goed gemarineerd, komt dan immers vaak tot bizar heldere inzichten. Maar goed, deze keer was het overdag dat de de aha-erlebnis binnensijpelde. Meer bepaald terwijl een leidinggevende me weer eens op het matje riep nadat ik één of ander klusje was vergeten af te werken. Ik ben ook het type mens wiens emmertje in stilte volloopt. Dat is omdat ik gevoelig ben. Ik hield dus de eer aan mezelf en verkondigde in primeur: ik ga vliegen. Het was nog een kwestie van solliciteren, de opleiding volgen en gewoon eraan beginnen. En zo geschiedde ook. Alles verliep verdacht gesmeerd. Dit nieuwe leven in de lucht was dus klaarblijkelijk voor mij weggelegd. En zo werd ik stewardess. Oftewel cabin crew member Ann J. Elegantie op kousenvoetjes In eerste instantie was ik totaal overrompeld. Door de finesse en schoonheid van mijn toekomstige collega’s. Nee, echt. Ik was mateloos gefascineerd wanneer er een volledig 'opgeklede' cabin crew member door de gangen schreed, terwijl wij in ons muffige lokaal zaten te knikkebollen. Haren en make-up perfect, elegante tred, uniform in de plooi en benen gehuld in nette nylonkousen. (Het algemene beeld aan het begin van de werkdag, zou later blijken.) Mannen, als je op zoek bent naar knappe vrouwen: word steward. Echt. Waar. Er bleken inderdaad stewards (en niét alleen stewards) te werken die de queeste naar vrouwenfleisch systematisch combineerden met hun job, maar daar zitten we nog lang niet. We zitten nog in de fase waarin alles vooral heel nieuw en onbekend was. Volgens het boekje Ook werd ik overspoeld door ontelbaar veel procedures. Je zou versteld staan van het minutieuze en georchestreerde verloop van zo’n vlucht. Sowieso zijn er natuurlijk de emergency procedures, dat is logisch. (Die ik persoonlijk goddank zelden nodig heb gehad.) Maar echt alle ‘pings’ en ‘dingdings’ hebben hun eigen boodschap. ‘Nu moet je blijven zitten, tenzij je een duikvlucht door de cabine wil maken’. Of: ‘Okee, we weten dat het nog loodzwaar is om een trolley omhoog te duwen in een stijgend vliegtuig, maar begin er toch maar al aan.’ Het snijden van een citroen? Uitsluitend volgens procedure. Sterker nog: dat had een goede reden. Want niet iedereen is even onderlegd in de edele kunst van het citroen snijden. Het zou niet de eerste keer zijn dat een passagier een gin-tonic bestelt en hij er, als ongevraagd extraatje, een slinger citroen bij in de schoot geworpen krijgt. Inclusief een knalrode cabin crew member die uit alle macht staat te trekken en te frutselen om die te ontmantelen. Ik bedoel maar: alles heeft zo zijn redenen. Achteraf gezien waren het net die procedures die het vliegen zo heerlijk maakten. Doordat iedereen wist wat er van hem of haar verwacht werd, verliep alles – doorgaans – gesmeerd. Je deed je ding en had vooral…rust in je hoofd. De rust die je nodig had om ervoor te zorgen dat de passagiers content waren. Al na mijn eerste stressvolle vluchten (want ik was oh zo geïntimideerd door de chef de cabine, zeker als het een strenge was) wist ik het. Ik was ook content.
|